Het is nog te vroeg om procesafspraken nu al in de wet vast te leggen. Ook moet de rechter zich nog kunnen buigen over de schuldvraag als iemand bezwaar aantekent tegen de omzetting van een strafbeschikking. Dat zijn de twee belangrijkste kritiekpunten in een vandaag gepubliceerd wetgevingsadvies (pdf, 714,1 KB) dat de Raad voor de rechtspraak heeft uitgebracht over de Eerste aanvullingswet op het nieuwe Wetboek van strafvordering.
Procesafspraken zijn een relatief nieuw verschijnsel in het Nederlandse strafrecht, waarbij een verdachte met het OM een afspraak maakt over het verloop van een strafprocedure of afdoening van een zaak. Het is dan aan de rechter om deze afspraken te beoordelen. Op die manier kan een strafzaak in potentie veel sneller worden afgehandeld, waardoor er meer tijd beschikbaar komt voor de behandeling van andere zaken. Deze afspraken worden nu gemaakt binnen kaders die de Hoge Raad hiervoor heeft geschetst. Een wettelijke regeling is er echter nog niet. De aanvullingswet moet dit oplossen, maar de Rechtspraak vindt het hiervoor nog veel te vroeg.
Dit soort afspraken komen steeds vaker voor, maar hebben nog geen grote vlucht genomen. Langzamerhand wordt ervaring opgedaan met deze nieuwe procedurevorm. De verwachting is dat in de komende tijd duidelijker zal worden voor welke soort zaken en onder welke omstandigheden procesafspraken werkelijk van toegevoegde waarde zijn. Wat bijvoorbeeld ‘best practices’ zijn bij zaken met slachtoffers en/of medeverdachten. En ook welke knelpunten zich daarbij voordoen. Door nu al een wettelijke regeling te formuleren, wordt het lastiger de komende jaren optimaal te gebruiken voor noodzakelijke verdere rechtsontwikkeling. De Raad voor de rechtspraak schrijft in het wetgevingadvies dan ook dit zeer onverstandig te vinden.
Het tweede belangrijke punt waar de Raad in het wetgevingsadvies op wijst is de bevoegdheid van de rechter wanneer een verdachte bezwaar maakt tegen een de omzetting van een strafbeschikking. Bij een strafbeschikking legt niet de rechter, maar de officier van justitie een straf of maatregel op. De officier mag straks ook een voorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen, die in een onvoorwaardelijke straf mag worden omgezet als een verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt. Ook mag hij de beschikking wijzigen als de verdachte deze niet naleeft. Bijvoorbeeld wanneer deze een opgelegde boete niet betaalt. Dan kan de officier de boete omzetten in een hogere boete of taakstraf. De verdachte kan tegen dit soort omzettingen bezwaar aantekenen, waarna de zaak alsnog aan de rechter wordt voorgelegd.
In het huidige voorstel mag de rechter in die procedure echter alleen nog maar toetsen of een verdachte zich inderdaad niet aan de voorwaarden heeft gehouden of de strafbeschikking niet heeft voldaan. De rechter mag niet beoordelen of het OM wel voldoende bewijs had om de strafbeschikking überhaupt op te leggen. Dit kan volgens de Raad leiden tot onrechtvaardigheid omdat de rechter -indien aan de orde- niet anders kan dan een in zijn ogen onjuiste schuldvaststelling in stand houden. De Raad wil daarom dat de rechter ook in een bezwaarprocedure kan oordelen over de schuldvaststelling.
In 2021 bracht de Raad een vergelijkbaar advies (pdf, 300,5 KB) uit. Aan die kritiek is nu weliswaar deels tegemoetgekomen (voor wat betreft omzetting door de rechter), maar in de bezwaarprocedure is niet voorzien in zo'n 'escape' voor de rechter als de schuldvaststelling niet toereikend blijkt. In het advies wordt dan ook met klem geadviseerd het wetsvoorstel op dit punt aan te passen.
-Lees hier het volledige wetgevingsadvies (pdf, 714,1 KB) eerste aanvullingswet