De volledige tekst van de nieuwjaarstoespraak van Henk Naves, voorzitter van de Raad voor de rechtspraak, zoals uitgesproken op 9 januari 2025 in Den Haag.
U staat in het pand dat ruim 100 jaar geleden werd gebouwd door de Nederlandse Handelsmaatschappij. Het staat hier, op de Kneuterdijk, alsof het er altijd al stond. Passend in het stadsgezicht, solide, statig. Met uitzicht op de Hofvijver, waardoor wij als derde staatsmacht aandachtig kunnen turen naar wat de andere staatsmachten aan de overkant uitspoken.
Althans, zo was het ooit.
Nu wordt het Binnenhof gerenoveerd en is daarom niet meer het domein van staatsmachten en politici. Het is het domein van de metselaar, de ijzervlechter. De timmerman of -vrouw en kraanmachinist. Ze zorgen voor veel meer letterlijk kabaal, maar we kunnen qua samenwerking veel van ze leren. Ze tonen elke dag dat vakmanschap, duidelijke afspraken en rolvastheid kunnen bestaan terwijl je ook flexibel genoeg blijft om samen te kunnen anticiperen op onverwachte ontwikkelingen.
Het is een renovatie in het hart van de democratie. In de stad van vrede en recht, waar de geschiedenis van Nederland tot je spreekt als je de deur uitwandelt. Een geschiedenis die ertoe leidde dat gelijkheid, en daarmee tolerantie, werd verankerd in de Grondwet, van een land dat onderdeel is van een Europese waardengemeenschap op het gebied van mensenrechten, democratie en rechtsstaat.
Tenminste, zo staat het op papier.
Ik wil u de komende 10 minuten meenemen in mijn gedachten over hoe het ervoor staat met die samenhang tussen mensen, en het vertrouwen tussen burger en overheid. En welke maatschappelijke taak wij, iedereen hier aanwezig, op dit vlak hebben.
De rechtsstaat. Het woord klinkt solide. Als iets hards, van gewapend beton. En zolang de rechtsstaat het uitganspunt is, iedereen zich ervoor inzet en het belang ervan durft uit te dragen, is hij dat ook. Dan is het een systeem om trots op te zijn en waar met bewondering naar wordt gekeken vanuit landen waar zo’n systematische, structurele toepassing van rechtvaardigheid ontbreekt.
En als je je dan mee laat voeren door de trots op de high trust-samenleving die wij met zijn allen de afgelopen eeuwen hebben opgebouwd, vergeet je soms dat het tegelijkertijd een breekbaar systeem is. Waarbij de wapening van het beton voor een belangrijk deel bestaat uit het naleven van ongeschreven regels die uitgaan van goed vertrouwen en het samenwerken op basis daarvan. Uitgaan van een rechtstatelijke cultuur waarin rekening wordt gehouden met elkaars belangen.
Maar klinkt dit hard als beton? Is dit een systeem waar je blind op kunt vertrouwen?
Ik denk het niet.
Want wat wij de rechtsstaat noemen, is een samenspel. Een samenspel van wet- en regelgeving én die cultuur van rechtvaardigheid en democratische waarden. Het één kan niet zonder het ander. Het één maakt het ander sterk, en net zo goed kwetsbaar.
We mogen dan ook nooit stoppen met het versterken van beide aspecten. De politieke steun die werd uitgesproken om de rol van de minister bij benoeming van leden van de Raad voor de rechtspraak zo klein mogelijk te maken, geeft hiervoor een kans. Een bindende voordracht vanuit de Rechtspraak na een procedure waarin vertegenwoordigers van het departement geen rol meer spelen: het past beter bij de scheiding der machten. En als we een stap verder kijken, lijkt het mij verstandig om de positie van de Raad te verankeren in de Grondwet. Zodat we op meer kunnen terugvallen dan alleen die rechtstatelijke cultuur.
Want hoe sterk deze momenteel ook is, zij bestaat alleen als haar vertegenwoordigers de onderlinge afhankelijkheden, het onderlinge vertrouwen en zelfs symbiose, blijven zien. Als dat wegvalt, als we stoppen met het uitdragen van het belang van onze rechtsstaat, wordt onze sterkte onze zwakte.
En dan begint nu het ietwat donkere deel van mijn verhaal.
De kwetsbaarheid die ik net omschreef, draait grotendeels om het vertrouwen dat mensen hebben in elkaar en in de overheid. En ik zie, net als u dat vast ziet, dat mensen zich zorgen maken. Niet alleen over migratie en integratie, het klimaat of de woningmarkt, maar ook over de manier waarop we samenleven. Over de afwezigheid van saamhorigheid, het gebrek aan gedeelde normen en waarden, de verruwing en onverdraagzaamheid.
Of over het gevoel dat je er helemaal alleen voor staat.
En dat is problematisch voor een samenleving die juist bij elkaar wordt gehouden door het vertrouwen van mensen in elkaar, wat weer hand in hand gaat met het vertrouwen van mensen in de instituties van de democratische rechtsstaat.
We hebben het als collectief moeilijk in Nederland. We keren in onszelf, waarbij sociaal-economische status, opleidingsniveau, woningbezit en gezondheid steeds meer de scheidslijnen tussen mensen vormen, zonder veel onderling contact. Men leeft gemakkelijk in de eigen bubbel, waar het comfortabel is en waar mensen doen en denken als jijzelf.
Hoe verhouden organisaties als de Rechtspraak en de uwe zich tot deze ontwikkelingen? Op zich is onze uitgangspositie comfortabel. Het werk van de rechter en andere instituties is tenslotte verankerd in de wet. Maar als we willen dat deze afdwingbare autoriteit ook op lange termijn wordt geaccepteerd, dan moeten mensen voelen dat de overheid er is om te helpen en dat de rechter klaarstaat om mensen en de samenleving richting te geven als men hierin zoekende is.
Dat uitspraken van rechters altijd worden uitgevoerd.
Het draait dus om vertrouwen. Vertrouwen dat onze democratische rechtsstaat bestaat voor álle mensen, ongeacht hun achtergrond. Dat de Rechtspraak werkt voor iedereen, en zo samenleven mogelijk maakt.
Want als dat gevoel er niet is, en iedereen vooral naar zichzelf en zijn eigen belang kijkt, dan zullen oplossingen voor maatschappelijke problemen – die altijd vragen om wat water bij de wijn – zelden worden geaccepteerd. Helemaal als ook nog eens verschillen tussen groepen mensen worden uitvergroot en verschil van inzicht niet leidt tot discussie, maar tot een jij-bak en plat geruzie.
Neem de ongeregeldheden in november in onze hoofdstad. Wereldnieuws, waarbij de behoefte om snel een eerste, felle en afkeurende reactie te geven het onderzoeken van feiten overtrof. Waarbij mensen over één kam werden geschoren, van alle kanten, waardoor tweespalt werd gezaaid en het al broze vertrouwen tussen mensen nog verder werd afgebroken. Een nieuwe stap om van onze high trust-samenleving langzaam een low trust-samenleving te maken. Een stap terug in het moois dat we met zoveel moeite hebben opgebouwd.
Gelukkig is het vertrouwen in de rechter nog altijd hoog. Maar ik ben er niet gerust op dat dit zo blijft. Steeds meer mensen voelen zich in onze samenleving niet vertegenwoordigd of zelfs benadeeld. En waar de rechter, juist dan, het laatste bastion van rechtvaardigheid moet zijn, voelen deze mensen zich soms ook in de zittingszaal behandeld zoals ze altijd worden behandeld.
Als mensen met een migratieachtergrond en een lager opleidingsniveau ergens lezen dat zij een grotere kans hebben dat de rechter hen een gevangenisstraf oplegt, dan bevestigt dit hun realiteit – waarin ze misschien wel dagelijks te maken krijgen met racisme en discriminatie. En die realiteit, moeten wij – iedereen bij de Rechtspraak – beter onder ogen durven komen, zonder dat we ons daarbij aangevallen voelen. En er wat mee dóén.
Ik pleit voor herstel en vooral ook het beschermen van het maatschappelijk vertrouwen in onze rechtsstaat. Dat kan alleen als wij, allen in deze zaal, bereid zijn om bij onze beslissingen verder kijken dan de dag van morgen. Als we bereid zijn ons elke keer af te vragen of ons handelen op een positieve manier bijdraagt aan het verstevigen van het fundament van onze samenleving. Of dat het vooral is gericht op ons eigen belang op korte termijn.
Ook binnen de Rechtspraak is op dit vlak nog genoeg te winnen. Aan het geloof in de rechtsstaat bij ons geen gebrek, maar aan het geloof in elkaar helaas soms wel. Het vertrouwen tussen bestuurders en de werkvloer is fragiel, waarbij regelmatig met enig argwanen naar elkaar wordt gekeken of wordt getwijfeld aan elkaars inlevingsvermogen. Hierdoor dreigen we soms te verzanden in discussies over mogelijke oplossingen in plaats van dat we problemen daadwerkelijk aanpakken.
En dat is spijtig. Want de afgelopen jaren hebben we juist veel bereikt door collectief en eensgezind op te trekken. Op het gebied van opleidingen en huisvesting, bijvoorbeeld. Digitalisering, en de uniformering van de talloze brieven en berichten die onze organisatie verstuurt. Of wat te denken van de ontwikkelingen binnen het familie- en jeugdrecht, waar na een uitvoerige reflectie onder rechters hun aanbevelingen landelijk gestalte krijgen.
Het is een groep rechters voor wie ik vandaag extra een lans wil breken. Te vaak wordt hen verweten te snel te vertrouwen op wat de overheid hen vertelt. Daar plaats ik tegenover dat aan deze rechters vaak wordt gevraagd een beslissing te nemen over het welzijn van een kind. Een beslissing die niet kan wachten tot het inspectierapport wél voldoet aan de ondergrens. Want wachten kan nog veel ergere gevolgen hebben. De uitspraken van deze rechters hebben namelijk een direct effect op kinderen en de gezinnen waarvan zij deel uitmaken.
Het zijn allemaal onderwerpen waarbij centrale kaders behulpzaam zijn om beter te voldoen aan de wens van de samenleving en om de uitdagingen van bijvoorbeeld de zeer krappe arbeidsmarkt aan te gaan.
Ik noemde eerder dat het goed zou zijn om de rol van de minister bij de benoeming van de leden van de Raad voor de rechtspraak te verkleinen. Niet in de laatste plaats omdat deze invloed – gelukkig nog altijd in theorie! – kan doorwerken bij de benoeming van gerechtsbestuurders die door de Raad worden voorgedragen. Maar bij zo’n stap hoort voor mij ook een andere beweging: op bepaalde vlakken zou het goed zijn als de Raad minder vrijblijvende afspraken kan maken met de gerechten, zoals ook de Tweede Kamer onlangs vaststelde.
Als we samen willen voorkomen dat de samenleving maar doorholt en wij achterop raken, moeten we zo’n stap durven nemen. Dat doen we door meer dan voorheen te werken vanuit het perspectief van de mensen die op ons rekenen. Want zo vind je de antwoorden op de vragen die ertoe doen.
Hoe kunnen wij – rechter, medewerker, bestuurder – ons werk beter organiseren? Hoe kunnen we meer werken als één Rechtspraak ten dienste van de samenleving? Een wens die de presidenten van de gerechten en de Raad onlangs nog uitspraken. Kunnen gerechtsjuristen taken overnemen die wij nu nog exclusief aan de rechter toeschrijven? Welke rol spelen innovatie en de ontwikkelingen op het gebied van AI hierbij? En ook breder: hoe kunnen we ze gebruiken om de rechtsstaat te beschermen en te zorgen voor een goede toepassing van het recht door onafhankelijke, onpartijdige, integere en deskundige rechters.
Terug naar de bouwvakkers aan de overkant. Zij laten zien dat onderling vertrouwen leidt tot het bouwen van prachtige kathedralen. Misschien moeten we de democratische rechtsstaat ook zo zien. Als een immense prestatie van meer dan 200 jaar inzet van velen die geloofden in het legaliteitsbeginsel, de scheiding der machten, grondrechten en onafhankelijke rechtspraak. Die geloofden in het collectief. Het lijkt mij verstandig om niet te twijfelen aan hun kunde en ons eigen steentje bij te dragen aan deze indrukwekkende geschiedenis.
Als wij binnen onze eigen organisatie, aan de mensen om ons heen, tussen organisaties en staatsmachten onderling laten zien dat het vol omarmen van de rechtsstaat – waarin alle ruimte is voor tegenspraak, het oneens zijn, het ánders zijn – en het daadwerkelijk bieden van rechtsbescherming, de enige weg vooruit is, geven we die samenleving op drift misschien weer wat richting.
Nogmaals bedankt dat u hier vandaag bent. Ik kijk ernaar uit om u straks, als we dat nog niet hebben gedaan, de hand te schudden. En om met elkaar te praten over wat ons bezighoudt en hoe we elkaar kunnen helpen bij het vervullen van onze rol binnen onze mooie, democratische rechtsstaat.
Ik wens u allen een heel gelukkig en voorspoedig nieuwjaar.
Dankuwel.